“Lees en herlees het boek.” Zo prees oud-premier Ruud Lubbers het nieuwe boek van bisschop Muskens aan. Hij sprak bij gelegenheid van de presentatie van het nieuwe boek Opmaat tot eeuwigheid op 30 maart 2007. Hij toonde zich vooral geraakt door de aandacht van bisschop Muskens voor contemplatie, zijn openheid voor andere godsdiensten en zijn geloof in de werkzaamheid van de Geest. “De Geest spreekt eruit”, zei hij. “Het is van belang dat binnen de Kerk het contemplatieve element ruimte krijgt. Het contemplatieve leven vervult een complementaire functie naast het actieve. Onze tijd wordt gekenmerkt door een overdaad aan activisme. Juist daarom waardeer ik de keuze van bisschop Muskens om zich na een actief bestaan een nieuw leven binnen een monastieke gemeenschap te beginnen, gewijd aan contemplatie, stilte en gebed.”
Weerwerk noodzakelijk
Deze keuze waardeert Lubbers des te meer omdat hij, als voormalig hoogleraar in de globalisering, erkent dat weerwerk geboden is. “De globalisering getuigt van de triomf vn de markteconomie. Na de Val van de muur in 1989 bleken alras de voordelen van vrijheid en democratie. Het nadeel is een overmatige aandacht voor de economie. Deze is versterkt door de grote rol van de media. In de politiek leidt dit tot korte-termijnpolitiek. Er is een grote omloopsnelheid van politici.Hierdoor raken andere waarden in de knel. Dit ging ik zelf beseffen toen ik deel uitmaakte van een werkgroep die het Handvest voor de aarde opstelde. Ik ontdekte dat het niet alleen gaat om technologische recepten maar om de herontdekking van het gegeven dat we deel uitmaken van een rijke geschiedenis van de schepping.”
God is God van het verbond, God van inspiratie en God van belofte
De andere spreker op deze bijeenkomst was Arthur Polspoel, voormalig docent pastoraaltheologie aan de Theologische Faculteit van de Universiteit van Tilburg en specialist in de rouwverwerking. In een kort historisch overzicht belichtte hij de ‘geschiedenis van het eeuwig leven’ binnen de rooms-katholieke Kerk en liet zien hoe deze voorstellingen doorwerken in het pastoraat. “Momenteel gelooft 40% van de Nederlanders in een leven na de dood. Uit recent onderzoek blijkt dat het geloof onder jongeren toeneemt,” stelde Polspoel. Volgens Polspoel is deze overtuiging maar voor een deel van de mensen verbonden met religie, of de dood van Jezus Christus. “Voor velen gaat het om een natuurlijke wetmatigheid. Wanneer ik rouwgroepen en cursussen spiritualiteit aan werkers in de zorg geeft komt God op drie manieren ter sprake. Hij verschijnt als God van het verbond, God die inspireert en God die belofte is.” Dat laatste illustreerde Polspoel aan de hand van het verhaal over een beroepsmilitair wiens zoon zelfmoord gepleegd had. De vader ervaarde dit als desertie en had hier moeilijkheden mee. Na lange tijd van verwerking zei hij: “Iedereen is kind van iemand geweest. Als ik hem, ondanks dat wat er gebeurd is, niet laat vallen, laat God hem dan vallen.” Voor Polspoel de mooiste beschrijving van de hemel.
‘Stof zijt gij’
Ook Arjan Broers, met bisschop Muskens de schrijver van het boek, sprak tijdens de bijeenkomst. “Beste broeder Martinus, goede Tiny,” begon hij, “Waarom laat iemand zijn biografie schrijven als hij nog volop in functie is? En waarom schrijft iemand over de dood als hij aan een heel ambitieus vijfde leven begint?”
Op Aswoensdag aan het begin van de veertigdagentijd worden de gelovigen met as letterlijk ingewreven: stof ben je, stof zul je zijn, maar duren zal de liefde van God. Broers: “Het is een boodschap die me altijd al dierbaar was, vooral door die laatste woorden, maar dankzij ons samen zoeken dat in dit boek is neergelegd heeft die boodschap voor mij meer diepte en zeggingskracht gekregen. Met dit boekje wrijven we mensen – en onszelf – in: stof zijn we, stof zullen we zijn, maar duren zal de liefde van God.”
Om aan het eind van zijn korte toespraak terug te komen op de beginvraag waarom iemand over de dood schrijft als hij aan een ambitieus vijfde leven begint. “Ik denk dat iemand dat doet als hij ten diepste niet over zichzelf wil praten, maar een teken wil zijn.” Ons leven stelt in het licht van de uitgestrekte eeuwigheid werkelijk niets voor: “Als je weet dat het niks voorstelt, als ik weet dat ik niks voorstel, dan kan ik maar beter zorgen dat ik wat be-teken. Dat dat kleine, korte leven van mij, dat die kleine, korte levens van ons, tekens kunnen zijn, die doorverwijzen naar iets en iemand anders. Zodat ons doen en laten, ons zijn en ons stil zijn, een teken is van eer aan de Vader en de Zoon en de Geest, zoals het was in het begin en nu en altijd tot in de eeuwen der eeuwen …”
“Amen,” spraken de aanwezigen.