“Ondertussen genoot ik behalve van het sporten ook van het bidden, want mijn vroomheid ontwikkelde zich sterk. Ik nam me voor om na het grootseminarie in te treden bij de benedictijnen, om er een teruggetrokken leven van stilte en gebed te leiden.” (Wees niet bang, p. 56)
“Iedere puber is overgevoelig voor invloeden en is geneigd om bepaald gedrag in het extreme door te voeren. De zwijgzaamheid van de boerderij en mijn geringe zelfvertrouwen als student maakten van mij een enorm gesloten jongen, heel introvert. Het extreme zocht ik niet in het verzet tegen mijn levenspad, eerder werd ik hyperreligieus. Ik bad dat de stukken eraf vlogen en als ik op zondag mijn brief naar huis schreef, ging die alleen nog maar over de liturgielezingen van die dag. De naam van Jezus Christus stond er haast elke twee regels te lezen. In de vakanties ging ik graag naar de benedictijnenabdij van Oosterhout.” (Wees niet bang, p. 58)
“Doordat ik me vrijer ging voelen, begon ook het beeld van mijn toekomst als monnik in een abdij te wankelen. Op een dag zat ik in de kapel van Beekvliet en kreeg ik – al is dat een onhandige term – een soort visioen. Ik weet het nog precies, ik zat op de derde bank links, in de hoek omdat ik als koster mijn plaats snel moest kunnen verlaten. Ik keek naar de preekstoel en zag heel scherp mezelf de preekstoel opgaan. Korte tijd later vertelde ik mijn biechtvader dat ik me niet langer wilde terugtrekken in een leven van stilte en gebed, maar dat ik toch de wereld in wilde om het Evangelie te verkondigen.” (Wees niet bang, p. 65)
“In de loop der jaren is het gebed voor mij een vanzelfsprekende manier van bestaan geworden. Ik beleef het heel vloeiend, het gebed gaat in en uit mij, ook zonder dat er iets te zien is. Het is een constant gesprek met de buitenwereld, en met Jezus Christus en met God. Ik leef, om het zo maar te zeggen, steeds met de wereld en met de Heer.
Het gebed is het ingaan op het verlangen dat in ieder mens gelegd is: het verlangen naar heelheid, naar vertrouwen in liefde. Het gebed is een antwoord op God. In vaste gebeden of in je eigen taal kun je vertellen wat er in je hart leeft, aan dankbaarheid, zorgen of angsten.” (Wees niet bang, p. 381)
“Ik heb na mijn ziekte niet overwogen om met pensioen te gaan. Wel heb ik na mijn herstel voor mezelf bedacht dat ik niet per se hoef door te werken tot mijn 75ste, de normale pensioenleeftijd voor bisschoppen.” (Wees niet bang, p. 335)
“En op enig moment zal ik me gaan voorbereiden op mijn toekomst na mijn afscheid als bisschop, en op mijn toekomst na dit leven. Ik heb daar geen schrik voor en hoop het ook niet te krijgen. Ik heb wel schrik van een onverwachte dood. Ik hoop dat ik de kans krijg om afscheid te nemen. Soms verheug ik me er zelfs op: om ooit naar het licht, de rust en de vrede van God te gaan.” (Wees niet bang, p. 383)