Honderdjarige zuster Dymphna: “ik heb het hier goed gehad”

2 februari 2021

Op zondag 31 januari 2021 bereikte zuster Dymphna Bulkmans van de benedictinessen in Oosterhout haar 100e verjaardag. “Ik leef hier bijna 80 jaar, maar ik heb het hier goed gehad”, vertelt zij in gesprek met zuster Columba de Smet van de Onze Lieve Vrouwe Abdij te Oosterhout. Zuster Dymphna vertelt uitgebreid over haar weg naar het klooster en haar leven als zuster. Ook deelt zij haar raad voor de jonge generatie: “doen wat er gevraagd wordt.” Een bijzonder interview, gepubliceerd op de Dag van het Godgewijde leven.

Zondag 31 januari 2021 werd onze geliefde medezuster zr Dymphna Bulkmans een eeuw, een leeftijd die ook nu – hoewel mensen en dus ook zusters steeds ouder worden – maar door enkelen wordt bereikt. Een mijlpaal dus en daarom reden voor gesprek. Voor mij werd het een bijzondere middag waarin zr Dymphna veel over haar verleden vertelde, over haar leven voor en in onze abdij en waarin ze soms ook een blik in de toekomst werpt. In deze ontmoeting gaf ze mij – en u nu als lezer – een inkijkje in haar levensloop en de wijze waarop ze de tijdsgeest heeft beleefd. Het werd een levendig gesprek met weinig stiltes dat af en toe onderbroken werd door zr Dymphna’s schaterende lach. Maar keren we ons nu naar zr Dymphna en laten we haar zelf aan het woord.

Het prille begin

Voor ons gesprek gaat zr Dymphna honderd jaar terug. Om u een beeld te geven van het leven in die periode noemt zij dat er geen elektrisch licht was, waterleiding was er ook nog niet. Hiervoor werd gebruik gemaakt van putten en pompen, er waren vrijwel geen auto’s en er waren geen vliegtuigen in de lucht waardoor het een heel stuk rustiger was in den lande dan nu het geval is. Voor de verwarming van huizen werd gebruik gemaakt van kolenkachels, en op kolen werd ook wel gekookt. Fietsen waren er wel, al was zr Dymphna toch wel al vijftien voor ze er een kreeg.

In die tijd, in het jaar 1921, komt zr Dymphna op 31 januari als tiende en jongste telg ter wereld in een gezin van arbeidersmensen, zoals zij dat zelf uitdrukt, in Sint Willebrord, een dorp in Noord-Brabant. Twee dagen na haar geboorte werd ze al gedoopt, wat gebruikelijk was in die tijd. De gang naar de kerk werd vroeg geleefd, haar ouders waren goed katholiek. Er was altijd wijwater in huis zoals in elk katholiek gezin, en zr Dymphna weet te vertellen dat ze als klein kind op de arm van haar moeder zat die haar ’s avonds met wijwater een kruisje op het hoofd gaf. Toen ze zo’n vijf jaar oud was mocht ze ’s avonds ook het rozenhoedje mee bidden. Hiervoor moest je stil kunnen blijven zitten, anders “kreeg je wat te horen”. Door het bidden van het rozenhoedje leerde ze het “Wees gegroet”.

Verder verliep haar jeugd zoals die van veel meisjes van haar leeftijd en sociale klasse in die tijd. Ze volgde de basisschool en een jaar of anderhalf de huishoudschool waar ze leerde naaien. Haar ouders hadden een tuinderij met veel grond waardoor de kinderen al op jonge leeftijd moesten meehelpen. Ze verbouwden hun eigen groenten en fruit en zr Dymphna droeg haar steentje bij met het plukken van aardbeien en frambozen en het rapen van aardappelen.

De weg naar het klooster

Het verlangen naar het klooster was zr Dymphna door de Heer ingegeven zoals zij dat noemt. Ze werd als het ware naar de kerk getrokken. Zo ging ze iedere morgen naar de mis, en als haar moeder haar vroeg of het niet te koud was, gaf ze haar ten antwoord dat ze naar de kerk ging, want dan was ze de hele dag door de kou heen.
Wat het klooster betreft kende zr Dymphna wel de trappisten van Zundert. Ze gingen hier met het gezin wel eens wandelen en bosbessen plukken en dan konden ze bij de trappisten van boven af in de kerk de vespers volgen wat ze erg mooi vond.

Op jonge leeftijd sloot ze zich aan bij de jeugdvereniging van de catechisten in Breda waardoor ze de kerk beter leerde kennen. Zr Dymphna voelt zich aangetrokken tot het kloosterleven, maar hoewel ze bij de zusters franciscanessen in Roosendaal op school is geweest, beseft ze dat ze niet naar een actieve orde wil, maar naar een klooster waar ze veel bidden. De catechisten geven haar het advies eens in Oosterhout bij de Onze Lieve Vrouwe Abdij te gaan kijken. Wanneer ze met een groepje catechisten naar Oosterhout gaat, wonen ze bij ons de vespers bij in de buitenkerk, die gelegen was aan de zijkant van onze huidige kerk, waar ze de zusters niet kon zien, maar hen wel kon horen zingen. Hierna komt zr Dymphna een paar keer op spreekkamer waarna ze gebruik maakt van de mogelijkheid om hier een paar weken mee te leven waardoor ze als negentienjarige tot het besluit komt om hier in te treden.

Intreden in oorlogstijd

Afgesproken werd dat zr Dymphna hier op 15 mei 1940 zou intreden. Maar toen 10 mei de Tweede Wereldoorlog uitbrak, zat ze met haar handen in het haar. Ze had haar koffers al gepakt, maar er was geen telefoon, het verkeer lag stil, wat nu? Ze kent pastoor Oomen, met wie ze ook wel gesproken heeft over haar roeping, en hij neemt contact op met de zusters in Oosterhout om te vragen of zr Dymphna wel kan komen. Een goede maand later, op het feest van Petrus en Paulus treedt ze in. Zr Dymphna schatert het uit als ze zegt dat niemand haar kon tegenhouden, ze wilde doorzetten, en het is haar dus gelukt.

Zr Dymphna vertelt veel, ja veel, over de oorlog, waaruit ik afleid dat deze periode op de jonge kloosterlinge grote indruk heeft gemaakt. Ze attendeert mij er op dat hier in deze streek niet direct werd gevochten, maar dat er wel problemen met eten waren. Brood was op rantsoen, dat was namelijk op de bon. Zo kreeg ieder een trommeltje met een portie brood, en daar moest je de hele dag mee doen. Gelukkig kregen we van de bakker wel eens iets extra.

Dat was ook het geval met aardappelen. Een stuk van onze tuin was verpacht aan een boer, Donkers. Deze gooide ’s avonds op een tevoren afgesproken tijd wel eens zakken aardappelen over een muur die stond waar nu ons dennenbos is. Zr Justina, zr Gratiana, zr Dymphna en de kellenaarster zr Antonia van Jole laadden deze zakken op kruiwagens en brachten deze in veiligheid. Dat was gevaarlijk, want als ze je snapten, dan kreeg je een boete. Rijst, havermout en gort waren overigens wel in voorraad en zr Dymphna spreekt haar bewondering uit over zr Antonia die deze producten gehamsterd had. “Je kreeg dan gort in water gekookt en een beetje aangemaakt om je maag te vullen” vertelt zr Dymphna.

In het huidige paramentenatelier waren Duitsers ingekwartierd. Zr Maria Saling, die van Duitse afkomst was, kreeg een band met hen waardoor er toch afspraken gemaakt konden worden waar de soldaten wel en niet mochten komen en daar hielden ze zich ook aan. Op zekere dag ging een soldaat echter een trap op in de ruimte waar nu de porterie is. Dit was tegen de afspraken in, en toen plots zr Olga bij de trap stond en hem met haar fonkelzwarte ogen toeriep “Befehl ist Befehl”, wist hij niet anders te doen dan op zijn schreden van de treden terug te treden. De Duitsers hadden de zusters nooit lastig gevallen, maar zr Dymphna, en wellicht velen met haar, waren wel bang voor hen. Zo moesten ze vanuit de huidige kleermakerij, waar toen de keuken was, het eten brengen naar de communiteit die in het oude monasterium verbleef. Ze moesten dus de lange gang door, en dit deden zij enkel met zijn tweeën of drieën, nooit alleen.

Oosterhout bevrijd

Bij de bevrijding was het hier overigens ook gevaarlijk. Zr Dymphna buigt zich voorover en gaat sneller praten wanneer ze vertelt dat de granaten langs de ramen in de keuken vlogen. De communiteit sliep toen in de kelders onder de bibliotheek en de zieken uit onze gemeenschap in de kelders onder het kapittel. Onder de bibliotheek werd ook gebeden en gezongen.
Zr Dymphna attendeert mij op het kruisje dat onlangs in de kelder onder de bibliotheek is verwijderd. Ze herinnert zich het kruisje nog, want hierbij stond het tabernakel. Dit is uit de kerk meegenomen naar de kelder toen het door de gevechten buiten te gevaarlijk werd. “Ik kan de plaats nog aanwijzen als ik daar kom” vertrouwt ze mij toe.

Het mooie is dat zr Dymphna ook over een moeilijke periode zoals de Tweede Wereldoorlog nog aardige dingen weet te vertellen. Zo wijst zij mij er op, dat er ook een gezin, namelijk het gezin van politieagent Bekker, was ingekwartierd in de kelder. Zij hadden lange tijd op het noviciaat gewoond, maar toen het daar te gevaarlijk werd doordat de Duitsers de beschikking over de toren wilden hebben, vond dit gezin in de kelder zijn plek. Deze familie woonde hier met drie kinderen. Van twee van hen noemt zij de namen, Maria en Thea. Als ’s avonds bij de completen de Maria-antifoon werd gezongen die eindigt met “o Maria”, dan voegde een van de meisjes hier zingend aan toe “en Thea” waardoor de communiteit het uitbarstte van het lachen.

In de week van de bevrijding waren er ook twee paters in huis, namelijk pater Van Cranenburgh en pater Rahder. De laatste, de broer van zr Marie Benedicte, waren hier om alles te regelen. Op gegeven moment kwamen de paters, die zr Dymphna waarderend ‘onze engelbewaarders’ noemt, vertellen dat we bevrijd zijn. De Duitsers waren al weg uit ons klooster, maar er waren wel Duitsers in de buurt en er werd nog steeds gevochten. Om die reden moesten de zusters nog een paar dagen binnen blijven. De paters zorgden dat gezinnen uit de buurt hier uit veiligheid ’s avonds mochten blijven wanneer ze hier om vroegen. Deze gezinnen sliepen dan ’s nachts in het kapittel. Er werden ook wel spelletjes gedaan om de tijd door te brengen. Zo herinnert zr Dymphna zich het liedje “heb je wel gehoord van de zeven, de zeven, heb je wel gehoord van de zevensprong?” De Duitsers trokken evenwel steeds verder terug en zr Dymphna meent dat dit deel van Brabant in oktober 1944 is bevrijd, waardoor de bewoners in tegenstelling tot de noordelijke kant van Nederland voor de Hongerwinter werden behoed.

Een andere tijd

Uit hetgeen zr Dymphna vertelt komt duidelijk naar voren dat het begin van haar kloosterleven in een maatschappelijk en sociaal gezien heel andere tijd plaatsvond dan nu. Toen ze intrad was er het onderscheid tussen lekenzusters en koorzusters, oftewel soeurs converses en mères zoals zij werden genoemd. Dit laatste zat er voor zr Dymphna niet in, want om koorzuster te worden, moest je minstens een gymnasiumopleiding hebben en een bruidsschat meebrengen, en over beide had zij niet de beschikking. Zij werd dus lekenzuster, en voegt hier meteen aan toe dat ze dit een verkeerde naam vindt, want een leek is geen zuster. Het verschil tussen leken- en koorzusters kwam overal in naar voren, zowel in het werk, de liturgie als de kleding. Zo behield de lekenzuster in tegenstelling tot de koorzuster altijd haar witte sluier, ook na de eeuwige professie. Ook droeg zij haar kraagje boven het scapulier, waardoor het leek of de kraag vierkant was.

Het onderscheid in kleding zag je ook op de Paulusabdij waar de broeders in het bruin, en de paters in het zwart gekleed gingen. Wat het werk betreft legden de koorzusters zich toe op de verzorging van de liturgie. Hiernaast deden ze ook wel huishoudelijk werk. Zo was er bijvoorbeeld altijd een koorzuster in de keuken. Maar zij hadden veel minder tijd voor het huishouden doordat het koorofficie, dat in het Latijn was, wel een halve dag in beslag nam. De lekenzusters daarentegen kregen een gelezen mis en lazen veel Weesgegroetjes. Op zon- en feestdagen kregen zij ook een gezongen mis en was in tegenstelling tot andere dagen de recreatie gezamenlijk. Zr Dymphna zegt dat er dan toch een prettige sfeer was; als de leken- en koorzusters onder elkaar waren, was het beslist niet ongezellig en waren zij echt zusters voor elkaar.

Ora et labora

Naast het gebed heeft ook het werk waar zr Dymphna vanaf haar vroege jeugd mee vertrouwd was, een grote rol gespeeld in haar kloosterleven. Ze wijst er een aantal keren in ons gesprek op dat de lekenzusters toen het personeel waren, zij deden het werk dat nu ons personeel doet. Ze is in de abdij in de wasserij begonnen, maar hier heeft ze niet lang gewerkt. Daarna heeft ze acht jaar in de keuken gewerkt, waar ze het goed naar haar zin had. Toen er hulp nodig was op de boerderij werd zr Dymphna hiervoor gevraagd. Zr Mechtilde en zr Elizabeth werkten daar toen al. Voor dit werk moest je leren koeien melken. Zr Martha Balk was hier eerder voor gevraagd, maar die was bang voor koeien, dus dat ging niet. Maar koeien vond
zr Dymphna ‘wel interessant’, zoals ze dat uitdrukt, en dus heeft ze hier leren koeien melken. Na de boerderij krijgt zr Dymphna werk op de kleermakerij waar ze decennialang hoofd is en zich ook lange tijd hierna tot ongeveer haar negentigste dienstbaar maakt voor de communiteit.

Stabilitas, of thuisblijven, zoals in de huidige lockdown

Wanneer ik op zr Dymphna’s kamer ben, zie ik twee foto’s die direct in het oog vallen. Een van de foto’s toont zr Dymphna als novice, de ander geeft een beeld van een nog jongere
zr Dymphna in gezinsverband. Deze foto is gemaakt ter gelegenheid van zr Dymphna’s intreden in onze abdij. Zoals gewoon was in die tijd, zou zij na haar intreden niet meer naar huis terugkeren. In het gezin van de familie Bulkmans realiseerde men zich dat er geen familiefoto was, en het aanstaande vertrek van zr Dymphna naar Oosterhout was aanleiding om met zijn allen op de foto te gaan, zr Dymphna tussen haar beide ouders in.

Mochten zusters in die periode niet meer naar huis, bezoek ontvangen was wel mogelijk, namelijk eens in de zes weken. Zr Dymphna beklemtoont dat dit gewoon was in die tijd, en zij kon daar ook mee leven. Wat zij wel moeilijk heeft gevonden, was dat zij haar ouders niet meer kon zien toen zij ziek waren en dat zij niet aanwezig kon zijn bij hun sterven en hun begrafenis. Toen zij jaren later – toen de tijd was voortgegaan en hiermee de regels waren veranderd – een bezoek bracht aan het graf van haar ouders, was dit voor haar ook een heel emotioneel gebeuren. Van al haar broers en zussen heeft zij verder afscheid kunnen nemen, alleen de uitvaart van haar zus Naantje kon zij een paar jaar terug vanwege haar hoge ouderdom niet meer bijwonen.

Veranderingen op komst

Toen zr Dymphna intrad, was alle conversatie, dus ook de lezingen in de refter en de conferenties, in het Frans. Aan de liturgie, aan de gebruiken in huis kon je duidelijk merken dat we deel uitmaakten van de congregatie van Solesmes en dat wij uit Frankrijk afkomstig waren zegt ze. Zr Dymphna leert hier als postulant de Franse taal en in een half jaar tijd kan ze zich hier redelijk in behelpen. Voorheen was ze hierin afhankelijk van de zelatrice die vertaalde wat de novicemeesteres zei. Haar kennis van de Franse taal kwam haar ook van pas op spiritueel gebied. Zo liet de novicemeesteres zr Agatha Smits haar kennismaken met de boeken van Sources Chrétiennes waardoor zr Dymphna al vroeg in haar kloosterleven de kerkvaders leerde kennen wier werk ze van het Frans in het Nederlands vertaalde. Dit was voor haar een bron van spiritueel leven waardoor ze werkelijk gevoed werd.

Ook haar professie, zowel de eerste als de tweede, deed zr Dymphna nog in het Frans volgens het rituale van de Congregatie van Solesmes. Bij haar plechtige professie was de toenmalige abdis, Madame Hildegarde, al ziek waardoor zij niet meer in de kerk kwam, en zij had haar functie bij de professie gedelegeerd aan haar priorin, zr Maria-Theresia van Rijn, wat ze door zr Dymphna ook had laten vastleggen op haar professieoorkonde. Groot was ieders verbazing toen op de dag van de plechtigheid madame Hildegarde bij de viering werd binnengereden in “een karretje”, zoals zr Dymphna het verwoordt. “Wat nu”, dacht zr Dymphna, “de abdis madame Hildegarde heeft haar taak toch gedelegeerd aan de priorin, en nu is ze er zelf?” “Gewoon lezen wat er staat” werd haar gezegd, en zo geschiedde.

Na madame Hildegarde Lamy de la Chapelle wordt zr Maria-Theresia van Rijn de eerste Nederlandse abdis, en hiermee wordt de communiteit ook wat meer Nederlands. Er treden bovendien meer Nederlandse meisjes in, een beweging die zich voortzet als onze abdij lid wordt van de Nederlandse congregatie, die bestaat uit de abdijen van Egmond, Doetinchem, Vaals en de Paulusabdij in Oosterhout. Vanuit Rome komen er bij het Tweede Vaticaans Concilie in de jaren zestig ook vernieuwingen op het gebied van de liturgie en wordt het onderscheid tussen leken- en koorzusters afgeschaft waardoor allen gelijk werden.

Na de Nederlandse congregatie, als de abdijen van Egmond en Vaals hier niet meer bij zijn aangesloten en er te weinig draagvlak is voor een congregatie van eigen bodem, maakt
zr Dymphna nog mee dat onze abdij verbinding zoekt met de Congregatie van Subiaco-Cassino. “Ik heb drie congregaties meegemaakt”, roept ze lachend uit. “En straks de vierde?” vraag ik haar. “Zou dat doorgaan denk je?” “Ik denk het wel, ik hoop het tenminste, de ontwikkelingen zijn al in een ver stadium” antwoord ik haar. Zr Dymphna richt hierop haar blik naar de hemel en denkt even na alvorens zij zegt “ik weet niet of ik dat nog meemaak”.

Een wijze les voor de jongelieden van nu

Ik vraag zr Dymphna of ze ons jongelingen – ik bedoel wij als honderdminners – nog een wijze les kan meegeven voor de toekomst. Zr Dymphna peinst en zegt dan in duidelijke woorden “je eigen ideeën zo snel mogelijk loslaten en doen wat er gevraagd wordt”. Zr Dymphna vergelijkt zichzelf in dit opzicht met Abraham die ook niet wist waar hij uit zou komen toen God hem stuurde naar het land dat Hij hem wijzen zou. “Ja, zo heb ik het altijd gedaan”, beaamt ze, en ze voegt hier aan toe “ik leef hier bijna 80 jaar, maar ik heb het hier goed gehad”.

Met deze woorden eindigt onze ontmoeting en ik bedank zr Dymphna voor haar tijd en haar welwillendheid om met mij in gesprek te gaan. Wanneer ik de deur van haar kamer zachtjes achter mij sluit om naar de vespers te gaan, weet ik dat de stilte haar plaats in haar kamer hervindt zodat zr Dymphna ruimte vindt voor haar stil gesprek met de Heer en het leven “gewoon”doorgaat.

Zuster Columba de Smet

Zuster Dymphna is 100 jaar geworden. “Ik leef hier bijna 80 jaar, maar ik heb het hier goed gehad”

 

Andere berichten