‘Eerbied voor het van God gekregen leven’

30 november 2010

Aan de vooravond van de advent werd in het bisdom van Breda op zaterdag 27 november een vesperviering gehouden voor ontwakend leven. De vesper werd wereldwijd gehouden op uitnodiging van paus Benedictus XVI. In Breda vond hij plaats in de H. Michaelkerk. Hier leest u de homilie van bisschop Van den Hende.

Korte homilie in vesperviering voor het Leven, 27 november 2010, St. Michaëlkerk Breda

Broeders en zusters,

In de Bijbel, de heilige Schrift, wordt herhaaldelijk duidelijk gemaakt dat wij ons leven en heel de schepping als een geschenk van God gekregen hebben. God staat aan het begin van alle leven, Hij is de Schepper van hemel en aarde.

In de schepping van God heeft de mens een bijzondere plaats, bijzondere verantwoordelijkheid. In het boek Genesis horen we dat God er voor gekozen heeft om de mens te maken naar zijn beeld en gelijkenis: ‘als beeld van God schiep Hij hem, man en vrouw schiep Hij hen’ (Gen. 1, 27). In psalm 8 klinkt van de kant van de mens bewondering en ook verwondering dat God de mens als het werk van zijn handen zo bijzonder naar waarde schat: ‘wat is de mens dan, dat Gij naar hem omziet, het mensenkind dat Gij zo voor hem zorgt’ (vs 5). In psalm 139 wordt vertrouwvol tegen God gezegd: ‘Wat er in mij is hebt Gij geschapen, Gij hebt mij als weefsel in de moederschoot gevormd. Ik dank U voor het wonder van mijn leven [..] Gij weet ook alles wat er omgaat in mijn geest, mijn diepste wezen is U niet verborgen’ (vs 13-14).

Het geschapen zijn naar Gods beeld en gelijkenis brengt tot uitdrukking dat iedere mens in een persoonlijke relatie tot God is geschapen. Een mens is geen nummer. Om het te zeggen met woorden van de profeten; een mens is iemand met een naam, een naam die geschreven staat in de palm van Gods hand (Jes. 49, 14-16).

Dat de mens geschapen is naar Gods beeld bevat de kern van de Christelijke opvatting over de mens, zegt het Tweede Vaticaans Concilie (Gaudium et Spes 12). Daarbij hoort onlosmakelijk de waardigheid van iedere mens als beeld van God en ook de eerbiedwaardigheid van ieder mensenleven. Dat vraagt om respect en eerbied voor het leven van iedere mens, vanaf ons prilste begin -nog in de moederschoot- tot in het uur van onze dood.

Wat ook voortvloeit uit het geschapen zijn naar Gods beeld en gelijkenis is dat de schepping aan de mens is toevertrouwd. Van de schepping is de mens weliswaar geen eigenaar maar wel is de mens bestemd om de beheerder ervan te zijn, er goed voor te zorgen en er gewetensvol mee om te gaan (Gen 1, 28; 2, 15).

De mens die door God wordt geroepen en die van Godswege een opdracht en bestemming ontvangt, heeft ook het vermogen gekregen om in vrijheid ‘ja’ of ‘nee’ te zeggen, zelfs ten opzichte van God. De vrijheid behoort tot het wezen van de mens. Deze vrijheid van de mens mag door niemand worden afgenomen of beperkt worden. Maar: ‘Reeds vanaf zijn geboorte wordt de mens uitgenodigd tot een dialoog met God: immers, de mens bestaat alleen, doordat hij door God uit liefde is geschapen en door Hem altijd uit liefde in stand wordt gehouden; hij leeft niet volledig volgens de waarheid, als hij die liefde niet vrijwillig erkent en zich niet aan zijn Schepper toevertrouwt’ (Gaudium et Spes n. 19, Catechismus van de Katholieke Kerk n. 27).

We beseffen en ondervinden maar al te vaak dat de mens, hoezeer ook gemaakt naar Gods beeld en gelijkenis, zich niet altijd gedraagt als beeld van God. De mens leeft niet altijd overeenkomstig dat beeld. Er is in het leven van de mens een spanning tussen de grootheid op grond van het evenbeeld-zijn van God enerzijds en de kleinheid door zonde, twijfel en misère van de mens anderzijds. De mens vertekent zijn beeld-zijn van God door zich af te wenden van God.

Vanavond, aan het begin van de Advent, op weg naar het hoogfeest van de geboorte van Christus -feest van nieuw leven bij uitstek- staan we samen met paus Benedictus XVI in alle bisdommen van de wereldwijde Kerk stil bij de indringende vraag: hoe gaan wij mensen om met ons leven dat een geschenk is van God? Het betekent ondermeer dat we niet naar willekeur met ons leven kunnen omgaan, alsof het ons eigen bezit is. Ook kunnen we als mens niet beschikken over het leven van andere mensen. Zij zijn evenzeer geschapen naar Gods beeld en daarom moet de waardigheid van iedere mens worden gerespecteerd. We kunnen het als mens niet maken om ons leven in te richten ten koste van andere mensen.

Zijn we -in het licht van ons geloof- ten diepste overtuigd van de waarde van ons eigen leven en dat van anderen, vooral van het leven dat kwetsbaar is, d.w.z. het leven in de moederschoot; het leven van kleine opgroeiende kinderen; het leven van mensen die dag en nacht zwaar werk verrichten als gebruiksvoorwerp van andere mensen zonder dat zij voldoende inkomen hebben om een echte levenskans te hebben; het leven van mensen wier bestaan onzeker is door oorlog en strijd; en het kwetsbare leven van mensen in tijden van ziekte en lijden?

Broeders en zusters, in de korte schriftlezing in deze vesper uit de brief aan de Tessalonicenzen klinkt bij wijze van samenvatting van onze roeping en onze opdracht als mens: ‘Heel uw wezen, geest en ziel en lichaam, moge ongerept bewaard zijn bij de komst van onze Heer Jezus Christus’ (1 Tess. 5, 23-24).

Bidden wij vanavond om eerbied voor ons van God gekregen leven. Dat ook in de wereld van onze dagen het leven van iedere mens als beeld van God en in iedere levensfase daadwerkelijk met eerbied en zorg wordt omgeven en behoed in Jezus’ Naam.

Amen.

 

Andere berichten