Diaken Rob van Uden is een fervent carnavalsvierder. Momenteel werkt hij in de parochies van Rijen en Dongen. De wortels van zijn kerkelijke betrokkenheid bij het carnaval liggen echter in Breda. Redacteur Hans de Jong ging met hem in gesprek over de betekenis van dit traditierijke volksfeest.
“Ik beschouw het carnavalsfeest als een essentieel onderdeel van mijn werk. Carnaval is een belangrijk feest,” zegt hij. “Het gaat mij dan niet alleen om de leut maar ook om de verbanden en netwerken waar ik deel van uitmaak. Momenteel ervaren we in de kerk als gevolg van de coronapandemie hoe moeilijk het is binding te houden met de parochianen. Dat geldt ook voor de carnavalsverenigingen. Voor hen is de coronapandemie een moeilijke periode omdat ook bij hen verbinding en zorg voor elkaar centraal staat.”
Het gaat mij dan niet alleen om de leut maar ook om de verbanden en netwerken waar ik deel van uitmaak.
Vanuit deze overtuiging is Rob al dertien jaar betrokken bij de Oele-vieringen in Breda. “De Oele-vieringen zijn gestart toen Anton Kamps plebaan van de Heilige Antoniuskathedraal was. Na veranderingen in het pastoraal team vond de viering daar geen doorgang meer en is ze verhuisd naar de Sacramentskerk. Toen heeft de Bredase carnavalsstichting mij gevraagd. Na een jaar werd de carnavalsviering verplaatst naar de Grote Kerk waar ze nog plaats vindt.”
“Het carnavalsfeest heeft oude wortels. Het is ouder dan het christendom,” vertelt Van Uden. “Desondanks is het nauw verbonden met de katholieke cultuur. Het wordt voornamelijk gevierd in katholieke gebieden. Hoewel het geen kerkelijk feest is, zijn er toch een aantal zaken overgenomen uit de Kerk. Bijvoorbeeld: In veel plaatsen verbrandt men op de dinsdag voor aswoensdag een pop. Deze vergaat tot as. Het is een teken van de vergankelijkheid van het leven. Dit geldt eigenlijk voor het hele feest. Wagens worden (of werden) gebouwd met papier maché. Het is kunst voor één dag. Het tonpraten is een parodie op de preek. In Breda brengen de carnavalsverenigingen op de vooravond van carnaval een worst naar Clara. De bedevaart naar de kapucijnen van Meersel-Dreef is een vaste traditie.”
“Tegelijkertijd vormt carnaval een reactie op de katholieke Kerk,” meent Rob. “De Veertigdagentijd is een tijd van versobering in eten en drinken. Tijdens carnaval wordt er uitbundig gegeten en gedronken. Tijdens de optochten en het tonpraten klinkt er ook kritiek op bepaalde facetten van het kerkelijk leven. Zeker in het verleden kon de arrogantie van sommige pastoors, de overdreven vroomheid van religieuzen en kerkelijke gezagsdragers en het feit dat priesters geen deel uitmaken van de gewone leefwereld van mensen op de hak worden genomen. In het verleden bestond er dan ook een gespannen verhouding tussen carnaval en Kerk. De eerste bisschop van Breda, mgr. Van Hooydonk fulmineerde regelmatig tegen de uitspattingen van carnaval. Overigens gaat men momenteel binnen carnavalsverenigingen behoedzaam om met religie,” aldus Rob.
Ik zal het geloof verkondigen maar niet opdringen met het idee de mensen te bekeren. Als ik pittige dingen zeg doe ik dat met humor. Ik doe dat in het besef dat niet iedereen een kerkelijke achtergrond heeft. Je kunt in zo’n viering inzichten uit Kerk en evangelie wel een plaats geven.
Binnen het Bredase carnaval neemt de Oeleviering een speciale plaats in. “Er komen zo’n 600 tot 700 bezoekers. De verschillende prinsen van de gemeente Breda komen met klein of groot gevolg. Met carnaval is er veel protocol,” lacht Rob. “Er komen ook wel eens prinsen uit Zaanstad, Den Helder of Diest. De Oele-viering vindt twee weken voor het echte carnavalsfeest plaats. Dat kan omdat volgens de echte carnavalsvierder het carnavalsfeest al op 11 november begint. Op carnavalszondag zou ik overigens verhinderd zijn omdat ik dan verplichtingen heb in mijn eigen parochies in Dongen en Rijen. Eigenlijk is zo’n carnavalsviering een zitting zoals gilden deze ook kennen. Ik ben op deze bijeenkomst de verbindende figuur en zorg dat er een mooie collage tot stand komt met humor en diepgang doortrokken van een kerkelijke grondtoon. Ik zal het geloof verkondigen maar niet opdringen met het idee de mensen te bekeren. Als ik pittige dingen zeg doe ik dat met humor. Ik doe dat in het besef dat niet iedereen een kerkelijke achtergrond heeft. Je kunt in zo’n viering inzichten uit Kerk en evangelie wel een plaats geven.”
Rob illustreert dit met enkele voorbeelden: “In het evangelie lees je dat Jezus begint met het houden van andere mensen ongeacht wat ze op hun kerfstok hebben. De genade van God gaat aan onze bekering vooraf. Je hoeft er niets voor te doen. Soms praat ik ook wel eens over de werken van barmhartigheid. Dit jaar las ik stiltemomenten in waarin we mensen mensen een kaarsje brengen. De Oele-viering schept een geweldige verbondenheid. Iedereen werkt mee. Voor mijn pastorale werk heeft het veel voordelen. Je bent onderdeel van een gemeenschap, een netwerk. Dat leidt er overigens ook toe dat carnavalsvierders me vragen voor het inzegenen van een huwelijk, de doop van hun kinderen of een uitvaart.”
In de coronapandemie komt wel eens de vraag of het carnavalsfeest niet verplaatst kan worden naar de zomer. Rob denkt na voordat hij een antwoord geeft. “De Kerk gaat er niet over,” meent hij. “Het is een zaak van de carnavalsverenigingen zelf. Ik kan me voorstellen dat men in een tijd van een pandemie er op pragmatische wijze mee omgaat. Anderzijds is carnaval een feest van tradities. Het is nauw verbonden met de vastentijd. Ik weet dat men dit in sommige plaatsen, bij wijze van uitzondering, overweegt maar de handen gaan nog niet op elkaar voor dit voorstel.”