De tweede inleiding van het jubileumsymposium Bovendonk op 31 oktober werd gehouden door mgr. dr. W.J. Eijk, aartsbisschop van Utrecht. Zijn inleiding was getiteld ‘De rol van de priesterlijke identiteit bij het wekken van priesterroepingen’.
Priesterlijke identiteit
Voor een bezinning op de identiteit van de priester ging mgr. Eijk te rade bij verschillende magisteriële documenten, zoals Presbyterorum Ordinis, het decreet van het Tweede Vaticaans Concilie over de bediening en het leven van de priesters, de postsynodale apostolische exhortatie Pastores dabo vobis uit 1992 en het Directorium voor de dienst en het leven van de priester, dat in 1994 is uitgegeven door de Congregatie voor de Clerus.
Het wekken van priesterroepingen
In het verband van mogelijke kandidaten voor het priesterschap kunnen we moeilijk spreken van het werven van roepingen, gaf mgr. Eijk aan. “Werven doe je met personeel, waarbij de arbeidsvoorwaarden zo aantrekkelijk mogelijk worden voorgesteld.”
“Natuurlijk zal de priester ook zijn inkomen moeten hebben, maar daarmee zal hij de quote 500 niet halen en hoeft hij niet bang te zijn voor Jort Kelder. Maar wat essentieel is: een priesterroeping komt niet primair van medemensen, maar van de Heer van de oogst. Daarom kunnen we roepingen niet werven, alsof het initiatief van ons uitging, maar wel wekken: we kunnen mensen bewust maken van een roeping die al in hen is gelegd door God Zelf. Een roeping is immers in eerste aanzet een geschenk van God.
(Foto: M. de Jong-Smits)
Verantwoordelijkheid
Wie heeft tot taak om priesterroepingen te wekken? “Die verantwoordelijkheid betreft alle leden van de Kerk, zo verzekert paus Johannes Paulus II in Pastores dabo vobis,” aldus mgr. Eijk die er aan toevoegde: “Het is evenwel de primaire opdracht van de bisschop de diverse initiatieven op het gebied van de roepingenpastoraal te bevorderen en te coördineren.”
“De hete aardappel rolt echter ook in de richting van de priesters,” gaf hij aan. “Willen zij anderen voor het priesterschap interesseren, dan zullen zij hen dienen te confronteren met de intrinsieke identiteit van het priesterschap.”
Die identiteit onderscheidde mgr. Eijk in zijn inleiding van het imago van de priester, dat hij definieerde als “de secundaire tijdsgebonden identiteit die priesters door allerlei factoren in een gegeven tijdsvak kunnen uitstralen, maar die voor hun identiteit als priester niet wezenlijk is.”
Roepingverhalen
“Eens is Christus met de Kerk begonnen,” stelde de aartsbisschop die daarom vervolgens uitdrukkelijk stil stond bij de eerste roepingenverhalen die in het evangelie worden vermeld. Daarin helpen mensen, zoals Johannes de Doper en Andreas, anderen om met de levende Heer in contact te komen.
Mgr. Eijk: “Er mag sinds de eerste eeuw dan veel veranderd zijn, dit gebeurt nog steeds op dezelfde manier. Praktisch alle priesterstudenten of priesters hebben op enig moment wel een priester ontmoet die hen op de weg van hun roeping heeft gezet door voor hen een identificatiefiguur te zijn.”
Instrumenten
“Wat is voor de priester die zich inzet om roepingen te wekken, het belangrijkste instrument? De website van de parochie, het parochieblad, bezinningsdagen voor roepingen zijn zonder meer middelen waar we dankbaar gebruik van kunnen en moeten maken. Maar het belangrijkste dat hij in het veld kan brengen is zijn intrinsieke priesterlijke identiteit.”