Leerling zijn

Voorwoord:

Deze uitgave van het bisdom Breda is de licht bewerkte weergave van een lezing gehouden door mgr. Jan Liesen, op 4 maart 2022 in de Antonius-kathedraal te Breda. Deze lezing was een opmaat naar de conferentie voor de missionaire parochie gehouden (24-25 maart 2022). Tevens was deze lezing een uitwerking van enkele onderdelen van de visie-tekst voor het bisdom Breda (11 juni 2021, “God zal erin voorzien” Een visie voor het bisdom Breda in de komende jaren).

In de visie-tekst staat onder andere: “Een onmiskenbaar kenmerk van de leerling van Jezus is vreugdevolle dankbaarheid en het verlangen om anderen in die vreugde te laten delen” en ook “Leerlingen van Christus zijn saamhorig en kunnen samenwerken in die mate dat zij bij de ene Heer blijven als ranken aan de wijnstok (Joh. 15,1)”. Ieder is op grond van zijn of haar doopsel medeverantwoordelijk voor de opbouw van de Kerk. Het leerling-zijn van Christus is daarom nauw verbonden met belangrijke thema’s van het synodaal proces: Gemeenschap, deelname en zending.

Leerling-zijn

Leerling-zijn is een centraal thema in wat in de afgelopen jaren is gaan heten: “de missionaire parochie”. Leerling-zijn kun je benaderen vanuit twee kanten: vanuit de kant van de leraar en vanuit de kant van de leerlingen. Uiteindelijk zou dat hetzelfde beeld moeten opleveren, maar dat blijkt niet automatisch het geval te zijn. Een kort verzonnen verhaal over de kant van de leerlingen kan dat illustreren.

Op een zondag hield een pastoor een preek over wat er nodig zou zijn om de parochie meer een parochie te laten worden die Christus eer brengt en Hem volgt. Hij zei: “Als deze parochie beter wil worden, moet zij haar bed opnemen, en gaan wandelen.” De parochianen zeiden: “Ja, pastoor, laten we het bed opnemen en gaan wandelen”. Aangemoedigd door hun antwoord, ging de pastoor verder. “Als deze parochie beter wil worden, moet zij haar hindernissen opzij werpen en gaan rennen!” De parochianen antwoordden: “Ja, pastoor, laten we de hindernissen opzij werpen en gaan rennen!” De pastoor kwam nu echt op dreef, en zei: “Als deze parochie werkelijk groot wil worden, zal zij haar vleugels moeten uitslaan en vliegen!” “Laat haar vliegen, pastoor, laat haar vliegen!” riepen de parochianen. De pastoor ging verder en zei: “Als deze parochie gaat vliegen, zal dat veel kosten aan inspanning en geld!” Even was het stil en de parochianen antwoordden toen: “Voorzichtig pastoor, haastige spoed is zelden goed, laten we voorzichtig in beweging komen, stapje voor stapje.”

Het is een verzonnen verhaal, maar toch niet helemaal uit de lucht gegrepen. Halverwege het evangelie lezen we dat Jezus met zijn leerlingen onomwonden spreekt over zijn missie. Jezus omschrijft zijn missie in het Johannes-evangelie met een beeld: als een graankorrel in de aarde vallen, sterven en zo veel vrucht dragen (Joh 12:24). En in de evangelies volgens Matteüs, Marcus en Lucas benoemt Jezus driemaal zijn missie meer concreet als: naar Jeruzalem gaan, lijden, sterven, opstaan uit de dood. De leerlingen hebben het daar moeilijk mee. Petrus begint Jezus ernstig daarover te onderhouden en zegt: “Dat verhoede God, Heer, zoiets mag U nooit overkomen” (Mt 16:22). En Jezus antwoordt: “Ga weg, satan, terug, want je laat je leiden door menselijke overwegingen en niet door wat God wil” (Mk 8:33). De evangelies laten zien dat Jezus, de leraar, een hele moeizame weg moet afleggen met zijn leerlingen voordat ze echt leerlingen zijn en zich laten leiden door wat God wil.

Wat beschreven staat in het evangelie, herhaalt zich steeds opnieuw in onze kerk. Als wij in onze tijd in beweging willen komen, willen wandelen, rennen, vliegen op de vleugels van geloof en liefde, dan vraagt dat een hele inspanning, een heel zuivere oriëntatie op wat God wil. Leerlingen van Jezus hebben die weg gevolgd vanaf het begin en niemand beter dan Petrus weet wat een inspanning dat kost.

Petrus is driemaal geroepen door Jezus: de eerste keer bij zijn vissersboot toen Jezus zei: “volg Mij”, de tweede keer op de weg naar Jeruzalem toen Jezus zei: “Ga weg, terug” (terug: letterlijk vertaald staat er: ‘achter Mij’, dwz loop me niet voor de voeten, maar volg Mij). En de derde keer na de verrijzenis aan de oever van het meer van Genesareth: “Weid mijn schapen”.

Dit is de werkelijkheid zoals het evangelie die laat zien: leerlingen van Jezus kunnen de kracht van God mislopen door liever te kiezen voor het menselijke. Dit gebeurt wanneer er eenzijdig of hoofdzakelijk gekozen wordt voor de sociale aspecten van onze kerk. Wanneer wij zo kiezen en dan geconfronteerd worden met moeilijkheden en met onze angsten, komen wij tot stilstand, en beseffen niet meer hoe groot God is! Er is een eerste gebod en er is een tweede gebod. Het eerste is … God beminnen met geheel je hart, geheel je ziel, geheel je verstand en geheel je kracht; het tweede gebod is: de naaste beminnen als jezelf (Mc 12:29-31). De volgorde van deze twee is niet willekeurig. Het is een illusie om te denken dat wij in onze tijd anders zijn en eraan zouden ontsnappen. Iedereen wil graag menselijk zijn en menselijk overkomen. Ook wij, in onze navolging van Jezus, kunnen ons soms blindstaren op het menselijke en vergeten hoe groot en goed God is.

Een Bijbelse bezinning

Een bezinning op het leerling-zijn is in iedere tijd gepast. Zo’n bezinning begint bij de kant van de leraar want Hij heeft de leerlingen geroepen en ze gemaakt, Hij heeft ze gevormd. Een goed startpunt voor een Bijbelse bezinning op het leerling-zijn is het einde van het evangelie. Bij zijn afscheid van de leerlingen, bij de hemelvaart, geeft Jezus hen een opdracht, een zending, een missie. Die missie luidt: “Gaat en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest en leert hun te onderhouden alles wat Ik u bevolen heb. Ziet, Ik ben met u totaan de voleinding der wereld” (Mt 28:19-20). De nadruk van de missie van de leerlingen ligt op “maakt alle volkeren tot mijn leerlingen”. Kort gezegd – zoals Jezus het ziet – : zoals Hij leerlingen gemaakt heeft, zo dienen leerlingen ook leerlingen te maken.

Hoe maakte Jezus leerlingen?

Dat kun je nalezen als je vooraan begint in het evangelie, maar het is niet alleen een kwestie van iets lezen en begrijpen. Het is vooral een kwestie van begrijpen en tegelijk gegrepen worden. Als we in de Bijbel en vooral in het evangelie lezen, gaat het eigenlijk nooit erom iets uit de geschiedenis te weten te komen. Dat zou een beperkte en oppervlakkige manier van lezen zijn. We lezen de Schrift omdat God ons nu wil ontmoeten en ons nu via de Schrift aanspreekt. En we mogen dus bedenken, dat een woord van God een antwoord van ons verwacht. Als we lezen over hoe Jezus leerlingen roept en ze vormt, dan bedenken we dat het tegelijk ook nu op ons van toepassing is.

De eerste roeping en tegelijk eerste vorming van leerlingen gebeurt na de doop van Jezus in de Jordaan. Ik lees wat het Johannes-evangelie daarvan zegt:

Joh 1:35-39 De volgende dag stond Johannes daar weer, nu met twee van zijn leerlingen. Hij richtte het oog op Jezus die voorbijging en sprak: “Zie, het Lam Gods.” De twee leerlingen hoorden hem dat zeggen en gingen Jezus achterna. Jezus keerde zich om en toen Hij zag dat zij Hem volgden, vroeg Hij hun: “Wat verlangt gij?” Ze zeiden tot Hem: “Rabbi” – vertaald betekent dit: Meester – “waar verblijft ge?” Hij zei hun: “Gaat mee om het te zien”. Daarop gingen zij mee en zagen waar Hij zich ophield. Die dag bleven zij bij Hem. Het was ongeveer het tiende uur.

De situatie is als volgt: Johannes de Doper bevindt zich bij de Jordaan en bij hem zijn ook enkele mensen die zich hebben laten dopen en die zijn leerlingen zijn geworden. Hij ziet Jezus voorbijgaan en wijst Hem aan met een bijzondere uitdrukking: “Zie het Lam Gods”. Dat zegt ons misschien niet veel, maar voor de tijdgenoten van Johannes de Doper was dat een bekende uitdrukking. Het zijn woorden die ontleend zijn aan de profeet Jesaja, die eeuwen tevoren sprak over een anonieme lijdende dienaar van God. In Palestina ten tijde van Johannes de Doper kende men die profetie: Jes 53. Aan het einde van de 40-daagse vastentijd wordt die jaarlijks gelezen in onze liturgie.

Jes 53:3-7.11 Geminacht en gemeden werd hij door de mensen, man van smarten, met ziekte vertrouwd, een mens die zijn gezicht voor ons verbergt, geminacht en als niet de moeite waard beschouwd. Waarlijk, het waren onze ziekten die hij op zich nam, en onze smarten, die hij heeft gedragen; wij echter beschouwden hem als een geslagene, door God gekastijd en vernederd. Hij werd doorstoken om onze weerspannigheid, om onze zonden gebroken; hij werd gestraft; ons bracht het vrede, en dank zij zijn striemen is er voor ons genezing. Wij allen waren als schapen verloren gelopen, en ieder van ons was eigen wegen gegaan; maar op hem heeft de HEER laten neerkomen de schuld van ons allen. Hij werd gefolterd en diep vernederd, maar heeft zijn mond niet geopend, zoals een lam dat ter slachting geleid wordt. En, zoals een schaap dat stom is voor zijn scheerders, heeft hij zijn mond niet geopend. ….

Omwille van het doorstane lijden zal hij het licht mogen zien en met kennis verzadigd worden. Mijn rechtvaardige dienstknecht zal velen rechtvaardig maken, doordat hij hun zonden draagt

Als Johannes de Doper die uitdrukking gebruikt “Lam Gods” weten zijn leerlingen dat die persoon degene is over wie Jesaja het had, de dienaar van God die de zonden van de wereld wegneemt. Ze zijn geïntrigeerd en gaan achter Jezus aan die ze helemaal nog niet kennen.

  • Dit is het eerste belangrijke punt voor ons: leerling wordt je doordat iemand je helpt, je uitnodigt, je op een of andere manier wijst op Jezus. Leerlingen worden gemaakt door dat ze op het spoor van Jezus komen, meestal met wat hulp van anderen, van ons.

  • Het tweede is het belangrijkste punt: Jezus keerde zich om. Het staat er zo eenvoudig, maar het is absoluut fundamenteel. Het begint er niet mee dat mensen zich omkeren, zich bekeren, maar Jezus keert om, Hij “bekeert” zich. De twee leerlingen van de Doper wilden die onbekende beter leren kennen, maar er gebeurt pas wat wanneer die onbekende zich naar hen toekeert. Ik kan dit niet genoeg benadrukken: het initiatief voor de ontmoeting ligt niet alleen bij het verlangen van de twee leerlingen die Hem achterna lopen, maar bij Jezus. Hij kijkt uit naar hen, letterlijk.

  • Het derde punt maakt dat nog duidelijker wanneer Jezus hen aanspreekt en een vraag stelt: “Wat verlangt ge?” Hij stelt een vraag. Maar Jezus stelt geen vragen omdat Hij iets niet weet of niet heeft, maar juist omdat Hij iets weet en iets wil geven. Er is in Jezus een verlangen dat tegemoet komt aan het verlangen van de leerlingen. Dat is wat de Schrift openbaart! Hij heeft een verlangen, en om dat bespreekbaar te maken vraagt Hij naar het verlangen van de leerlingen. Hij verlangt ernaar zijn leven met hen te delen, en daarom vraagt Hij naar wat zij willen.

Die vraag van Jezus “Wat verlangt ge?” brengt ons op het spoor van een soort wetmatigheid van het evangelie. Steeds wanneer Jezus een vraag stelt, is het om iets te kunnen geven. Hij knoopt een gesprek aan omdat Hij zichzelf wil geven, zijn leven wil delen met ons. Denk bijv. aan het gesprek met de Samaritaanse, waar Hij zegt “Geef mij te drinken” en haar “levend water” wil geven (Joh 4:7.10)

  • Dan volgt hun antwoord. Ze zeggen respectvol, “Rabbi” en het is opvallend dat het evangelie dat Aramese woord voor vertaalt voor de lezer: “Meester”.

  • Waar verblijft ge?” Oppervlakkig gezien is dat gewoon een vraag naar zijn adres: waar woon je? Of: waar kom je vandaan? Maar dit is pas de tweede keer dat het woord “verblijven” gebruikt wordt in het evangelie en daarom kun je dat nog niet weten, maar als je het hele evangelie leest merk je dat “verblijven” vaak een betekenisvolle en sterke uitdrukking is.

Ik noem een paar voorbeelden. De eerste keer dat het woord gebruikt werd, was toen de Geest neerdaalde bij het doopsel en als een duif op Jezus “verbleef” – “op Hem bleef rusten” vertalen we gewoonlijk en dat gaat dus over een heel innige verbinding. Verderop in het evangelie zegt Jezus tot mensen die in Hem geloven: “Indien gij verblijft in mijn woord (trouw zijt aan mijn woord), zijt ge waarlijk mijn leerlingen” (Joh 8:31). In een gesprek over het Brood des Levens zegt Jezus: “Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, (ver)blijft in Mij en ik in hem” (Joh 6:56), ook dat duidt een heel innige verbinding aan.

  • Het antwoord van Jezus luidt: “Gaat mee om het te zien”. En dat gebeurt. Wat er dan gebeurt is niet een eenvoudig meelopen, maar er begint een proces van vertrouwd worden met Hem. Het evangelie zegt: ze zagen waar Hij zich ophield (lett. waar Hij verbleef) en ze bleven die dag bij Hem. Het was ongeveer het tiende uur, dat is ca. 5 uur ‘s middags en in Palestina is dat al tegen de avond.

  • Wat is er daar gebeurd? Daarover zegt het evangelie niet veel, maar des te betekenisvoller is wat er dan de volgende dag gebeurt. Je krijgt een vermoeden van wat er ‘s avonds gebeurd is toen ze bij Hem bleven, want het eerste wat die twee leerlingen de volgende ochtend doen, is andere erbij halen. (Joh 1:40-42) Andreas haalt zijn broer Simon erbij.

Hier begint het dus mee: een leerling maakt een leerling. Hij kan het niet voor zich houden. En een leerling maken is niet een kwestie van iemand overtuigen of over de streep trekken, maar iemand bij Jezus brengen.

Dit patroon begint hier en houdt nooit meer op. De volgende dag – zo zegt het evangelie – ziet Jezus Filippus en roept hem om te volgen. Filippus wordt een leerling, en dat verandert hem zozeer, dat hij begint met leerlingen te maken. Hij ontmoet Natanaël en kan niet zwijgen over wat er gebeurd is. Natanaël is skeptisch maar Filippus wil Natanaël niet overreden maar zegt eenvoudig: “kom dan kijken”. Dat is bijna een herhaling van wat Jezus tegen de eerste twee leerlingen zei: “Gaat mee om het te zien”.

Eerste conclusie

Zodra iemand Jezus werkelijk ontmoet, blijkt dat Jezus naar die persoon aan het uitkijken is. En als iemand leerling wordt, dan gaat die meteen leerlingen maken, niet door overtuigingskracht, maar door een netwerk te vormen. Dat sluit aan bij onze menselijke situatie. Mensen zijn eilandjes en we hebben de mogelijkheid om bruggen te bouwen. Leerlingen van Jezus doen dat, maar niet met de bedoeling zelf over die brug te gaan en het andere eiland in te pikken en iemand over de brug te sleuren. Leerlingen van Jezus bouwen bruggen, zodat Jezus over die brug kan gaan: Hij overtuigt; leerlingen leggen alleen getuigenis af en zeggen “kom dan kijken”.

De Leraar leert

Het patroon van het begin van het evangelie laat zich ook terugvinden aan het einde van het evangelie, wanneer Jezus uit de doden opstaat. De leerlingen waren er totaal niet op voorbereid, ondanks de woorden van Jezus en ze wisten in het begin niet wat ze ervan moesten denken. We lezen dat Simon Petrus en een andere leerling door de vrouwen die bij het graf waren geweest gewaarschuwd waren en naar het graf renden. Het was leeg en de doeken waarin het lichaam was gewikkeld lagen er nog en de hoofddoek was netjes opgerold. Het evangelie zegt dan: “ze hadden nog niet begrepen hetgeen er geschreven stond, dat Hij namelijk uit de doden moest opstaan” (Joh 20:9). Er volgt dan bij het lege graf een ontmoeting tussen de verrezen Jezus en Maria Magdalena.

Joh 20:11-17 Maria stond buiten bij het graf te schreien. En al schreiend boog zij zich naar het graf toe en zag op de plaats waar Jezus’ lichaam gelegen had, twee in het wit geklede engelen zitten, een aan het hoofdeinde en een aan het voeteneinde. Zij spraken haar aan: “Vrouw, waarom schreit ge?” Zij antwoordde: “Zij hebben mijn Heer weggenomen en ik weet niet waar zij Hem hebben neergelegd.” Toen zij dit gezegd had, keerde zij zich om en zag Jezus staan, maar zonder te weten dat het Jezus was. Jezus zei tot haar: “Vrouw, waarom schreit ge? Wie zoekt ge?” In de mening dat het de tuinman was, vroeg zij: “Heer, mocht gij Hem hebben weggebracht, zeg mij dan waar ge Hem hebt neergelegd, zodat ik Hem kan weghalen.” Daarop zei Jezus tot haar: “Maria!” Zij keerde zich om en zei tot Hem in het Hebreeuws: “Rabboeni!” – wat leraar betekent. Toen sprak Jezus: “Houd mij niet vast, want Ik ben nog niet opgestegen naar mijn Vader, maar ga naar mijn broeders en zeg hun: Ik stijg op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God.”

Op een bepaalde manier volgt deze ontmoeting tussen de verrezen Jezus en een van zijn leerlingen precies hetzelfde patroon als de ontmoeting tussen Jezus en zijn eerste leerlingen. Maria Magdalena keert zich tweemaal om; Jezus stelt een vraag “Wie zoekt ge?” en de evangelist vertaalt het woord “Rabboeni” – Leraar? Dat is geen toeval. De overeenkomsten zijn duidelijk, maar wat betekent het? Waar moeten we beginnen?

We beginnen met wat we weten. Jezus verlangde naar leerlingen en de leerlingen van Jezus verbleven bij Hem en Hij heeft heel zijn leven met hen gedeeld. Er is een innige band ontstaan tussen Jezus en zijn leerlingen. Een band van liefde. Daarover spreekt het hele evangelie van begin tot eind. De band van liefde die gegroeid is tussen Jezus en zijn leerlingen bestaat erin – aan de kant van de leerlingen – dat zij in Hem geloven. Maria Magdalena bleef achter bij het lege graf omdat ze haar Heer terug wilde die ze geloofde en beminde.

Over de liefdesband tussen personen heeft het Oude Testament iets te zeggen. We vinden daar het boek Hooglied (letterlijk: Lied der liederen, dwz het mooiste lied). Het gaat over de liefde tussen bruidegom en bruid. We lezen daar een bijzondere passage over het verlangen van de bruid naar de bruidegom.

Hgl 3:1-4 Des nacht op mijn bed zoek ik mijn zielsbeminde, maar hoe ik ook zoek, ik vind hem niet. Ik sta op, doorkruis de stad, zoek op pleinen en in straten naar mijn zielsbeminde, maar hoe ik ook zoek, ik vind hem niet. Daar kom ik de wachters tegen die de stad doorkruisen: ‘Hebt U mijn zielsbeminde gezien?’ Nauwelijks ben ik ze voorbij, of daar vind ik mijn zielsbeminde! Ik pak hem vast en laat hem niet meer los voor ik hem binnengeleid heb in het huis van mijn moeder, in de kamer van haar die mij het leven schonk!

De bruid gaat op zoek en eerst vindt ze haar geliefde niet en komt dan wachters tegen aan wie ze een vraag stelt en tenslotte vindt ze de bruidegom. Bijzonder is dat ze hem vastpakt en niet wil loslaten, totdat ze hem naar het huis van haar moeder heeft gebracht. Deze passage heeft zoveel overeenkomsten met de zoektocht van Maria Magdalena naar Jezus dat het nauwelijks toeval kan zijn. Maar wat is de betekenis van die overeenkomsten?

  • Zoals de bruid uit het Hooglied is ook Maria Magdalena al vroeg op weg gegaan, nog in het donker. Het graf was leeg, de leerlingen zijn weggegaan, zij is gebleven om verder te zoeken. Zowel de bruid als Maria Magdalena zijn in het donker en weten niet waar de geliefde is.

  • Zoals de bruid uit het Hooglied de wachters van de stad tegenkwam en vroeg of die haar geliefde hadden gezien, zo komt Maria Magdalena engelen tegen die de wacht houden bij het lege graf.

Tot zover is alles gelijk, maar dan verandert het patroon: als de bruid de bruidegom ontmoet, herkent ze hem meteen en pakt hem vast. Als Maria Magdalena de verrezen Jezus ziet, weet ze niet wie Hij is, ze denkt dat het de tuinman is. Daarna wordt het patroon weer gevolgd.

  • Jezus stelt een vraag: “Wie zoekt ge?” Dat is bijna dezelfde vraag als bij de ontmoeting van de eerste leerlingen. Ook hier is het Jezus die uitkijkt en een verlangen heeft. Ook hier is het Jezus die leerlingen zoekt om zijn leven mee te delen. Maar dat is nu evident niet meer zijn aardse leven, maar het verrezen leven, het eeuwig leven dat Hij met hen wil delen.

  • Als Jezus haar bij name aanspreekt, gebeurt de herkenning en ontmoeting, maar daarvoor moet Maria zich omdraaien, zich ‘bekeren’: “Zij keerde zich om en zei Hem in het Hebreeuws ‘Rabboeni’ “. Hier volgt de tekst helemaal het patroon van de eerste ontmoeting. Jezus is opnieuw de leraar, die leerlingen maakt. Maar er komt iets nieuws bij.

  • Jezus zegt: “Houdt Mij niet vast, want Ik ben nog niet opgestegen naar mijn Vader”. De bruid uit het hooglied hield de bruidegom vast en bracht die naar “het huis van mijn moeder, in de kamer van haar die mij het leven schonk”. Maar het leven van de verrezen Jezus komt niet van de moeder, het komt van de Vader en Hij gaat nu haar het huis van de Vader waar ruimte is voor velen en waarvoor Hij de deur (Joh 10).

Het vervolg van deze ontmoeting is dat Maria, nu opnieuw tot leerling gemaakt, ook weer de andere leerlingen gaat berichten en uitnodigt opnieuw te leerlingen te worden.

Tweede conclusie.

Leerling zijn van Jezus is van het allergrootste belang. Het begint bij Jezus die vragend op mensen toekomt: Wat verlangt ge? Wie zoekt ge? Heel het evangelie ligt besloten tussen deze twee vragen. Heel het evangelie is een vraag van God om ons te ontmoeten in zijn Zoon. Dat is iets wat we mogen begrijpen, maar meer nog wat ons mag aangrijpen en waardoor we gegrepen worden.

Leerling zijn is wezenlijk voor onze identiteit als gelovige christenen. Het is ook wezenlijk bij onze inspanningen voor de missionaire parochie. Leerling van Christus betekent –in zekere zin– het einde van het tijdperk van de vrijwilliger in de kerk. Dat moet goed verstaan worden. Natuurlijk zijn er altijd vrijwilligers nodig, maar dan niet omdat er beroepsmatige christenen zouden zijn zoals priesters en diakens en pastorale werk(st)ers, en dat daarbij ook vrijwilligers nodig zouden zijn. Iedereen is op de eerste plaats leerling van Christus, ook een bisschop, en er is geen ruimte voor spanning en onderlinge concurrentie. Iedereen heeft een eigen verantwoordelijkheid als leerling van Christus. Samen vormen we het Lichaam van Christus: niemand kan gemist worden.

Leerling van Christus zijn betekent een grote omwenteling in ons denken en doen. Onze drijfveer is niet dat we ons laten leiden door menselijke overwegingen, maar door wat God wil en Hij heeft ons aangetrokken door zijn Zoon omdat Hij van ons houdt en zijn leven met ons wil delen. Die vreugde mag ons kenmerken.

Één blik op onze parochies en je weet dat we daar nog niet zijn. Onze parochies worden kleiner en kleiner. Veel parochianen zijn op afstand geraakt en er komen geen nieuwe parochianen bij. Er bestaat veel speculatie over de oorzaken – de omslag in de cultuur die volledig seculier is geworden, mistoestanden in de kerk. Het is complex en er zijn veel verschillende redenen te noemen, maar het simpele feit is dat er geen nieuwe parochianen komen. Op een of andere manier beantwoordt het leven van de kerk in onze streek niet meer aan de opdracht die Jezus gaf. Dat is nu onze uitdaging: onszelf te verstaan als leerlingen van Christus en te getuigen van hoe groot en goed God is. Langs dat getuigenis kunnen anderen ook leerlingen worden.

De manier van leerlingen-maken gebeurde decennia lang via de katholieke school, de catechese en de opvoeding thuis. Die keten is verbroken, de katholieke zuil bestaat niet meer. En er is nauwelijks iets voor in de plaats gekomen: er zijn nu al bijna drie generaties gedoopten die nauwelijks of geen catechese meer ontvangen hebben. Er is een nieuwe oriëntering nodig op wie we zijn als kerk, op onze missie in de wereld. En het allerbelangrijkste is dit: die missie is niet een van de vele taken van de kerk, maar de kerk zelf is missie, is missionair. Sinds het Tweede Vaticaanse Concilie hebben de pausen dat steeds weer in herinnering geroepen. Wij zijn leerlingen van Christus, dat is onze identiteit, dat is onze vreugde en dat is ons leven.